Als een incident plaatsvindt bij een bedrijf dat met gevaarlijke stoffen werkt, wordt veelal een intern onderzoek gestart. Dat wordt gedaan om soortgelijke incidenten in de toekomst te voorkomen. De medewerkers werken doorgaans mee aan zo’n onderzoek, ze willen immers een veilige werkvloer. Maar wat te doen als het Openbaar Ministerie het onderzoeksrapport vordert? In deze blog beschrijft advocate Elisa Benheim een, fictieve, casus.
Casus
In de loods van een Brzo-bedrijf liggen diverse gevaarlijke stoffen opgeslagen. In de nacht van zaterdag op zondag vindt er een explosie plaats. Er is op dat moment één operator in de buurt. Hij wordt met onder andere ademhalingsproblemen naar het ziekenhuis gebracht. Na een aantal dagen wordt hij uit het ziekenhuis ontslagen. Er kan dan nog niet worden vastgesteld of hij blijvend letsel aan het ongeval zal overhouden.
De Inspectie Leefomgeving & Transport start in samen- werking met Inspectie Sociale Zaken & Werkgelegenheid (voormalige Arbeidsinspectie) een strafrechtelijk onder- zoek onder leiding van een Officier van Justitie van het Functioneel Parket. Het bedrijf wordt in dat strafrechtelijk onderzoek als verdachte aangemerkt van art. 32 Arbeidsomstandighedenwet, art. 5 Brzo en nog een aantal bepalingen uit de Wet Milieubeheer.
Het bedrijf wordt onder andere verweten onvoldoende maatregelen te hebben getroffen om zware ongevallen te voorkomen (art. 5 Brzo) en/of handelingen te hebben verricht of te hebben nagelaten waardoor het bedrijf weet of had moeten weten dat werknemers in gevaar zouden worden gebracht (art. 32 Arbeidsomstandighedenwet).
Verdachten
Werknemers van het bedrijf worden op dat moment niet als verdachten aangemerkt maar dat kan nog veranderen gedurende het strafrechtelijk onderzoek, aldus de Officier van Justitie. In een strafrechtelijk onderzoek kunnen immers zowel rechtspersonen als natuurlijke personen als verdachten worden aangemerkt.
Het bedrijf verricht een intern onderzoek naar het incident om te kunnen achterhalen hoe dit heeft kunnen gebeuren en hoe dit in de toekomst kan worden voorkomen. Ten behoeve van dat interne onderzoek neemt het bedrijf ook interviews af met de betrokken personen. Alle betrokkenen verlenen volledige medewerking aan het onderzoek. Dit omdat iedereen een soortgelijk incident in de toekomst wil voorkomen en de veiligheid binnen het bedrijf wil verbeteren. Na afloop van de interviews en overige onderzoekshandelingen in het interne onderzoek worden er conclusies getrokken en aanbevelingen opgesteld voor de toekomst.
Conclusies
Uit het interne onderzoek blijkt dat een operator een aantal dagen voor het incident stoffen bij elkaar had gemengd die niet bij elkaar gemengd hadden mogen worden. De operator was ervan uitgegaan dat de stoffen tot dezelfde categorie behoorden en wel degelijk gemengd mochten worden. Zijn leidinggevende, die zijn handelingen behoorde te controleren, was deze fout ook niet opgevallen. Er was sprake van een zeer ervaren operator. De leidinggevende controleerde zijn handelingen daarom de laatste jaren nog maar steekproefsgewijs. Deze twee werknemers hebben vermoedelijk onbewust in strijd met de procedures gehandeld zonder dat ze daar enig voordeel bij hebben gehad.
Het bedrijf besluit in toolboxen extra aandacht te besteden aan de gevaren van de verschillende stoffen waarmee ze werkt. Ook scherpt het bedrijf naar aanleiding van het incident haar procedures en controle- mechanismes verder aan.
Naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek wordt op grond van de Wet Economische Delicten door het Openbaar Ministerie (‘OM’) de uitlevering van het interne onderzoeksrapport gevorderd (zie art. 18 en 19 WED). Weigering daarvan is strafbaar.
Strafbaar feit
Het bedrijf ziet zich voor een lastige situatie gesteld. Niet voldoen aan de vordering levert een strafbaar feit op.
Door wel te voldoen aan de vordering zou het bedrijf zichzelf en haar werknemers strafrechtelijk gezien in gevaar kunnen brengen. En dat terwijl de werknemers zonder vrees voor de eventuele gevolgen hebben meegewerkt aan het interne onderzoek. Het bedrijf denkt dat dit bovendien ertoe kan leiden dat betrokkenen in de toekomst minder snel geneigd zijn om mee te werken aan een intern onderzoek. Terwijl dit juist van groot belang is voor de veiligheid.
De advocaat van het bedrijf wijst het bedrijf op een uitspraak van het Hof Den Haag in een vergelijkbare zaak. Ook in die zaak had een bedrijf een intern onderzoek verricht naar een incident en vordert het OM het interne onderzoeksrapport. Het bedrijf betoogt in die zaak dat de inbeslagneming onrechtmatig is omdat het bedrijf – kort gezegd – niet kan worden verplicht om mee te werken aan haar eigen veroordeling. Het Hof Den Haag overweegt in die zaak dat het gebruik tot bewijs van o.a. het interne onderzoeksrapport het recht van het bedrijf om te zwijgen en om zichzelf niet te belasten van zijn betekenis zou ontdoen. De vordering tot uitlevering wordt daarom in dat geval in strijd geacht met het bepaalde in art. 6 EVRM (het recht op een eerlijk proces (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens)).
Klaagschrift
Het bedrijf besluit, na overleg met haar advocaat, om te voldoen aan de vordering door de stukken in een gesloten en verzegelde envelop te overhandigen aan het OM. Vervolgens wordt een klaagschrift ingediend bij de Rechtbank. In dat klaagschrift wordt geklaagd tegen de inbeslagneming. Daarbij spreken verdediging en het OM af dat het OM geen kennis neemt van het interne onderzoeksrapport totdat de Rechtbank zich over de kwestie heeft kunnen uitspreken. Uiteindelijk zal de Rechtbank aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden – waarbij de aard en inhoud van het betreffende interne onderzoeksrapport van doorslaggevend belang zal zijn – in die zaak uitspraak doen.
Je kunt een bedrijf toch moeilijk verwijten gebruik te maken van haar rechten ter bescherming van diverse belangen?
De houding van het bedrijf zoals hiervoor beschreven kan door het OM en/of in de media worden neergezet als ‘defensief’ en/of ‘weinig transparant’. Maar dat is niet altijd terecht. Je kunt een bedrijf toch moeilijk verwijten gebruik te maken van haar rechten ter bescherming van diverse belangen waaronder niet in de laatste plaats de bescherming van de veiligheid en de belangen van haar werknemers?
Los van het juridische aspect, is het de vraag of het wenselijk is dat een intern onderzoeksrapport – dat is bedoeld om van te leren en niet is bedoeld ter beantwoording van de schuldvraag – wordt gebruikt in een strafrechtelijk onderzoek en mogelijk als bewijsmiddel wordt opgevoerd tegen een bedrijf en/of zijn werknemers.
Indien je ervan uitgaat dat onderzoeksrapporten eenvoudig door opsporingsinstanties kunnen worden gevorderd, dan is het mogelijk – en zelfs aannemelijk – dat betrokkenen in de toekomst minder snel geneigd zullen zijn om (volledige) medewerking aan een intern onderzoek te verlenen. Dergelijke signalen worden al opgevangen. De betrokkenen houden dan bij het afleggen van verklaringen rekening met de mogelijkheid dat hun verklaringen betrokken kunnen worden in een strafrechtelijk onderzoek of weigeren überhaupt om mee te werken. Dit kan ertoe leiden dat bedrijven in de toekomst geen of minder effectief onderzoek kunnen verrichten naar een ongeval. Dat is onwenselijk en werkt veiligheid geenszins in de hand.
Het gevolg kan ook zijn dat bedrijven terughoudender worden in het onderzoeken van incidenten en het in alle openheid opstellen van conclusies en aanbevelingen en het delen daarvan binnen de organisatie. Indien ervan moet worden uitgegaan dat eigen conclusies en aanbevelingen als bewijsmiddel tegen het bedrijf en/of werknemers kunnen worden gebruikt, denkt men wel drie keer na voordat een conclusie wordt vastgelegd. Ook deze ontwikkeling is onwenselijk en werkt veiligheid en preventie niet in de hand.
Waarheidsvinding
Er kan een parallel worden getrokken met onderzoeken van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid. Zij doet onderzoek naar de oorzaken en gevolgen van (grote) incidenten/voorvallen met het doel toekomstige voorvallen te voorkomen en niet ter beantwoording van de schuldvraag. In de Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid is expliciet vermeld dat o.a. de verklaringen van personen niet in een strafrechtelijke procedure mogen worden gebruikt.
Bovendien geldt dat opsporingsinstanties zelf allerlei mogelijkheden hebben om zelfstandig onderzoek te verrichten naar de oorzaak van een incident. Ze hebben een intern onderzoek daar niet voor nodig. Denk daarbij aan het horen van getuigen en/of deskundigen en uiteraard het verrichten van onderzoekshandelingen op locatie. De uitkomsten van een intern onderzoek zullen opsporingsdiensten onbewust toch een bepaalde kant op kunnen sturen. In het voornoemde voorbeeld is het mogelijk duidelijk wat de oorzaak van het incident is geweest, maar in veel gevallen is dat helemaal niet zo evident. Het feit dat een bedrijf kort na een incident mogelijke oorzaken wenst te onderzoeken en haar bevindingen daaromtrent vastlegt, kan de opsporing onbewust een bepaalde kant op sturen. Dit is niet altijd in het belang van de waarheidsvinding. Voor de objectiviteit van een onderzoek is het van belang dat de opsporing haar eigen onderzoek verricht.
Elisa Benhaim is advocaat/partner bij De Haas Advocaten in Rotterdam en gespecialiseerd in economisch strafrecht (arbeidsongevallen, milieustrafzaken, verkeersstrafzaken, fraudezaken).
Deze blog komt uit de Special Chemische Veiligheid. Meer artikelen lezen uit deze special? Klik hier voor meer artikelen over actuele onderwerpen binnen het thema Chemische veiligheid.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.