Op 8 november jl. deed Rechtbank Rotterdam uitspraak in de strafzaak tegen de railinfrastructuurbeheerder van rangeerterrein Kijfhoek. De rechtbank oordeelde de verdachte schuldig, echter grotendeels zonder daar straf aan toe te kennen. Hoe zit deze zaak juridisch-technisch in elkaar?
De e-mailnieuwsbrief van Gevaarlijke Lading van 12 december jongstleden bevatte een blog over een strafrechtelijke veroordeling (zie kader ‘Meer informatie’). Deze blog betoogde dat in het economisch strafrecht ‘opzettelijk handelen’ veelal leidt tot een veroordeling voor een misdrijf,maar dat ook handelen zonder opzet veelal leidt tot een veroordeling, zij het dan vanwege een overtreding. De straffen voor misdrijven zijn doorgaans wel een stuk hoger dan die voor overtredingen, maar in beide gevallen kunnen bijvoorbeeld de met het handelen gemaakte winsten worden ontnomen.
Opzet of niet?
In de praktijk vindt vaak discussie plaats over de vraag wanneer sprake is van opzettelijk handelen en wanneer niet. Bedrijven vragen zich regelmatig af hoe het kan dat er een veroordeling wordt uitgesproken terwijl de verdachte niet wist dat de wet werd overtreden. Elk bedrijf wil immers voorkomen dat het wordt veroordeeld, zeker als het gaat om een veroordeling voor een misdrijf.
Dit artikel gaat aan de hand van een recente rechtszaak op het gebied van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen in op de vraag wanneer sprake is van opzet in het economische strafrecht. Daarnaast komt de vraag aan bod wat nu de gevolgen zouden moeten zijn als de overtreder geen enkele opzet had. Leidt dat dan toch altijd tot een veroordeling voor een overtreding?
Economisch strafrecht
Het gaat in dit artikel als gezegd over het economische strafrecht. Daar gaat het over (een belangrijk deel van) de bepalingen die via de Wet op de economische delicten (WED) strafbaar zijn gesteld. Denk daarbij aan overtredingen van de Arbowet, de Wet milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, de Wet wegvervoer goederen, de Luchtvaartwet, de Waterwet, de Wet bodembescherming, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, enzovoort. Hier wordt slechts een fractie genoemd; de blog stelde al dat in de WED ook wetten worden genoemd waarvan velen vermoedelijk nog nooit hebben gehoord.
Voor een zeer belangrijk deel van de bovengenoemde bepalingen geldt dat het om misdrijven gaat als ze opzettelijk worden overtreden, en om overtredingen als dat opzet ontbreekt. Bij een deel is dat anders, maar dat deel blijft hier buiten beschouwing.
Wet vervoer gevaarlijke stoffen
In de zaak die leidde tot de uitspraak van Rechtbank Rotterdam van 8 november 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:9194; zie kader ‘Meer informatie’) ging het om de vermeende opzettelijke overtreding van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs). Aan de railinfrastructuurbeheerder werd een groot aantal misdrijven (opzettelijk gemaakte overtredingen dus) ten laste gelegd. Het strafbare handelen zou hebben gelegen in de (opzettelijke) overtreding van randnummer 1.4.3.6 van Bijlage 1 van de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen (VSG – zie kader ‘Regelgeving’). Deze bijlage is een vertaling van het ‘Règlement concernant le transport international ferroviaire des marchandises dangereuses’ (RID), en deze bevat een aantal voorwaarden waaronder gevaarlijke stoffen per spoor mogen worden vervoerd. Wanneer die voorwaarden worden overtreden, vindt het vervoer niet volgens artikel 5 van de Wvgs plaats. Opzettelijke overtreding van artikel 5 Wvgs is een misdrijf; indien dat opzet niet kan worden bewezen is zoals gezegd – in beginsel – sprake van een overtreding.
Regelgeving
De Wet vervoer gevaarlijke stoffen is van toepassing op het vervoeren van gevaarlijke stoffen over land, per spoor en over de binnenwateren, alsmede op handelingen direct voorafgaand aan, of direct volgend op dat vervoer. Artikel 3 van de Wet bepaalt dat nadere regels kunnen worden gesteld bij Algemene maatregel van bestuur (Amvb).
Deze Amvb is het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen. In artikel 2 van het Besluit staat dat bij Ministeriële regelingen wordt bepaald welke stoffen gevaarlijke stoffen zijn. Ook wordt bepaald dat dit gebeurt overeenkomstig de internationale regelingen die voor Nederland bindend zijn, de ‘Accord européen relatif au transport des marchandises dangereuses par voies de navigation intérieures’ (ADN, binnenvaartvervoer), de ‘Accord européen relatif au transport des marchandises dangereuses par route’ (ADR, wegvervoer) en de ‘Règlement concernant le transport international ferroviaire des marchandises dangereuses’ (RID, spoorwegvervoer).
Deze Ministeriële regelingen verwijzen dus op diverse punten naar het ADN, het ADR en het RID. De regeling die over binnenvaartvervoer gaat, de ‘Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen’ (VBG) verwijst naar de ADN. De regeling die over wegvervoer gaat, de ‘Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen’ (VLG) verwijst naar de ADR. De regeling die over spoorwegvervoer gaat, de ‘Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen’ (VSG) verwijst op punten naar de RID. Voor vervoer over zee geldt de ‘Regeling vervoer gevaarlijke stoffen met zeeschepen’, welke weer verwijst naar de ‘International maritime dangerous goods code’ (IMDG). Voor vervoer door de lucht geldt de ’Regeling erkenningen vervoer gevaarlijke stoffen door de lucht’, welke een nadere uitwerking is van het ‘Besluit vervoer gevaarlijke stoffen door de lucht’.
Schematisch is dat als volgt weer te geven:
Bron schema: Special Cargo Services
De voorwaarden die in 1.4.3.6 van Bijlage 1 bij de VSG (het RID) worden genoemd zijn onder andere dat de infrastructuurbeheerder te allen tijde in staat moet zijn om informatie met betrekking tot de samenstelling van de trein (wagonnummers) de exacte positie van de wagons binnen de trein en de in de wagons aanwezige gevaarlijke goederen snel paraat te hebben. De infrastructuurbeheerder moet ‘onbeperkte toegang hebben tot die informatie’. Als dat niet zo is, ontstaat er een probleem. Dat probleem was in dit geval dat de infrastructuurbeheerder telkens sporenoverzichten zou hebben aangeleverd waar onjuiste informatie op stond. Dat leidde ertoe dat op bepaalde sporen treinen met gevaarlijke stoffen stonden, terwijl deze niet op het sporenoverzicht stonden. Kennelijk is het niet eenvoudig om dit simpel op te lossen, want de tenlastelegging bevatte maar liefst negentien feiten. Het zou dus vaker verkeerd zijn gegaan.
Vrijspraak
Het interessante aan deze zaak is dat het OM zelf om vrijspraak vroeg van het opzettelijk overtreden van de Wvgs – het misdrijf-gedeelte dus. Dat gebeurt weinig, omdat het hetzelfde OM is dat eerst de tenlastelegging opstelt. De verdediging had (uiteraard) ook voor vrijspraak van opzet gepleit. De rechtbank ging erin mee en oordeelde “dat niet bewezen kan worden dat het bedrijf de bovenbedoelde informatie over de plaats van de treinen op het spoor opzettelijk onjuist heeft verstrekt. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadslieden zal dit oordeel niet verder worden gemotiveerd.”
Het ontbreken van een motivering is op zichzelf voor dit artikel jammer. Het was mooi geweest als de rechtbank meer inzicht had gegeven in de conclusie dat deze gedraging niet opzettelijk werd verricht. In de blog was namelijk al beschreven dat in het economisch strafrecht het ‘kleurloos opzet’ bestaat, hetgeen inhoudt dat het opzet is bewezen als de gedraging zelf opzettelijk is verricht: het hoeft niet te worden bewezen dat ook de intentie bestond om de wet te overtreden.
Te vergezocht
Hoe zit dat dan hier? Een gedraging zelf wordt over het algemeen niet ‘per ongeluk’ verricht, maar opzettelijk. Misschien dat de rechtbank het opzet niet bewezen achtte, omdat de ten laste gelegde strafbare gedraging telkens bestond uit ‘het onbeperkt toegang hebben tot bepaalde informatie’, en dat dit in concreto was misgegaan omdat ‘uit de sporenoverzichten bleek dat men níet over bepaalde informatie beschikte waar men wel over had moeten beschikken’. Misschien dat de rechtbank het té vergezocht vond om te concluderen dat men dit opzettelijk had gedaan, dat men als het ware ‘met opzet geen toegang zou hebben gehad tot die informatie’?
Anderzijds: met de leer van het kleurloos opzet in gedachten zou betoogd kunnen worden dat het er alleen om gaat dat kan worden vastgesteld dat deze informatie niet voorhanden was. Of dat de onjuiste informatie voorhanden was. We zullen nooit helemaal weten hoe de partijen erover dachten en hoe zij hun standpunten onderbouwden. De omstandigheid dat het opzet niet kon worden bewezen volgens de rechtbank leidde ertoe dat geen veroordeling voor het ten laste gelegde misdrijf kon volgen.
Afwezigheid van alle schuld
De constatering dat deze gedraging kennelijk niet opzettelijk werd verricht, roept wel meteen een nieuwe vraag op: kon men er dan wel iets aan doen? En is het dan wel eerlijk dat men vervolgd werd?
Volgens de verdediging was het antwoord op die beide vragen: nee. De verdediging stelde dat de railinfrastructuurbeheerder voor de informatie afhankelijk is van de informatie die de vervoerders aanleveren. De verdachte zou alles in het werk hebben gesteld om ervoor te zorgen dat de juiste informatie paraat was. Dit zou volgens de verdediging tot het oordeel moeten leiden dat het bedrijf geen enkel verwijt kan worden gemaakt. In juridische termen vertaald: er zou sprake zijn van ‘afwezigheid van alle schuld’. Zou de verdediging daar gelijk in krijgen, dán zou de verdachte geen straf krijgen. Want als aan een verdachte geen enkel verwijt kan worden gemaakt, dan past een veroordeling natuurlijk niet. Het lichtste verwijt echter zorgt er meteen voor dat zo’n verweer niet slaagt. Fouten die niet “redelijkerwijs onvermijdelijk zijn”, maken deze meteen verwijtbaar en voldoende voor een strafrechtelijke veroordeling. In de praktijk komt het daardoor niet vaak voor dat de rechter concludeert dat sprake is van afwezigheid van alle schuld.
Serieuze inspanningen
In deze zaak verliep het als volgt. De rechtbank concludeert dat het bedrijf serieuze inspanningen heeft verricht om de juiste informatie paraat te hebben. Anderzijds is de aanwezigheid van de lichtste vorm van verwijtbaarheid al voldoende voor een veroordeling.
In één van de 19 gevallen heeft de treindienstleider een verkeerd nummer ingevoerd. De treindienstleider is in dienst bij de rechtspersoon, waardoor zijn handelen aan deze rechtspersoon wordt toegerekend. In dit ene geval is daardoor geen sprake van afwezigheid van alle schuld; de fout van de dienstleider is de fout van de rechtspersoon. In een paar ander gevallen is er het verweer dat de ICT-systemen een storing of een bug hadden, waardoor de verdachte rechtspersoon er niets aan kon doen. Dit verweer wordt echter verworpen. Het is aan de verdachte om de systemen op orde te hebben, en men kan zich niet verschuilen achter systeemfouten. Ik kan mij persoonlijk voorstellen dat een situatie van overmacht (dat is formeel een ander verweer) best voorstelbaar is, maar kennelijk vindt de rechtbank dat onvoldoende is aangetoond dat de verdachte geen enkel verwijt trof. Dit geldt ook voor het verweer dat men de informatie die van vervoerders afkwam afdoende heeft geverifieerd door “zichtcontroles” te houden. Wanneer de vervoerder niet de juiste informatie verschaft, is dat (ook volgens de rechtbank) in de eerste plaats de fout van de vervoerder. Dat is logisch, maar goed om nog eens te lezen. Ook de infrastructuurbeheerder heeft echter een verantwoordelijkheid: het bedrijf moet, voorzover dat in zijn vermogen ligt, toezicht houden op de verstrekte informatie. Dat roept de vraag op of er effectief is gecontroleerd. Volgens de verdediging is dat het geval, omdat er zichtcontroles zijn gehouden. De rechtbank vindt echter dat deze controles niet voldoende effectief waren, omdat ze alleen vanaf veilige locaties als bruggen, perrons en zijkanten van het spoor plaatsvonden. De inspecteurs van ILT hebben ook tussen de treinen gecontroleerd. Volgens de rechtbank mogen dergelijke controles ook van het bedrijf worden verwacht.
Dat betekent al met al dat de verdachte strafbaar wordt geacht, omdat afwezigheid van alle schuld in geen gevallen aanwezig wordt geacht.
Schuldig zonder straf
Er is echter nóg een escape die ervoor kan zorgen dat er uiteindelijk geen straf volgt. De wet biedt de rechter de mogelijkheid om een verdachte wél te veroordelen, maar hem desondanks geen straf op te leggen. De verdediging bepleitte dat de rechter van deze mogelijkheid gebruik zou moeten maken, indien men toch tot een veroordeling zou komen.
Ook het OM ging tot op zekere hoogte mee in deze redenering. De officier ging uit van een boete van € 10.000 per overtreding. Bij de zaken waar een ICT-bug in het spel was, werd echter € 5.000 geëist. En in de zaken waarin de vervoerder verkeerde informatie had aangeleverd werd inderdaad ook verzocht om schuldigverklaring zonder straf.
De rechtbank concludeerde dat de registratie en logistiek van alle gegevens met betrekking tot gevaarlijke stoffen in treinen een complex proces is. Men vond dat het duidelijk was dat de verdachte de nodige inspanningen had verricht om de informatievoorziening te verbeteren. Dit leidde er echter niet toe dat aan de verdachte helemaal geen straf werd opgelegd. De rechtbank legde, alleen voor de drie gevallen waarin de officier telkens € 10.000 geldboete eiste, een boete op van (driemaal) € 10.000. In alle andere gevallen (de vervolgeis van € 170.000) volgde ‘schuldigverklaring zonder straf’. Deze straf is dus milder dan de straf die de officier van justitie eiste.
Klakkeloos
Zoals gezegd wordt in het economische strafrecht in het algemeen vrij klakkeloos aangenomen dat sprake is van opzet. Indien een handeling opzettelijk is verricht, behoeft niet te worden bewezen dat ook de intentie bestond om de wet te overtreden. Juristen omschrijven dit als ‘kleurloos opzet’. De zaak die hierboven werd besproken is vrij uitzonderlijk omdat – hoewel het OM aanvankelijk wel ten laste had gelegd dat sprake was geweest van opzet – het OM en ook de rechtbank concludeerden dat niet bewezen kon worden dat sprake was geweest van opzet. De rechtbank heeft in het vonnis helaas niet gemotiveerd waarom men vond dat het opzet ontbrak.
Slechts indien alle schuld ontbreekt wordt een verdachte niet veroordeeld. De lichtste mate van verwijtbaarheid is dus al voldoende voor een veroordeling.
In deze zaak is een goed inzicht geboden in de wijze waarop een verweer dat er in het geheel geen sprake was van enige schuld, wordt beoordeeld. De les is dat zo’n verweer niet snel slaagt – en in dit geval ook niet. Het goede nieuws is echter wel dat in de strafmaat rekening wordt gehouden met alle omstandigheden van het geval. Dat gebeurde hier ook. Dat kan ertoe leiden dat een verdachte weliswaar wordt veroordeeld, maar vervolgens geen straf krijgt opgelegd. Is dat nu een groot verschil? De één zal vinden van wel, de ander van niet. Ik denk dat het vooral een principieel verschil is.
Meer informatie
Dit artikel is eerder verschenen in Gevaarlijke Lading 1-2019 . Lees meer over jurisprudentie rond gevaarlijke stoffen op Sdu HSE of vraag een gratis demo aan.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.